1. Indien de belanghebbende het derde land waar hij zijn normale verblijfplaats had, ingevolge beroepsverplichtingen verlaat zonder deze normale verblijfplaats tegelijkertijd in het douanegebied van de Gemeenschap te vestigen, maar met de bedoeling deze daar later te vestigen, kunnen de bevoegde autoriteiten vergunning verlenen tot invoer met vrijstelling van de persoonlijke goederen die hij daartoe naar genoemd douanegebied overbrengt.
2.
De invoer met vrijstelling van de in lid 1 bedoelde persoonlijke goederen is aan in de artikelen 3 tot en met 8 genoemde voorwaarden onderworpen, met dien verstande dat:
a) de in artikel 4, onder a), en in artikel 7, eerste alinea, genoemde termijnen worden berekend vanaf de datum waarop de persoonlijke goederen in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht;
b) de in artikel 8, lid 1, bedoelde termijn wordt berekend vanaf de datum waarop de belanghebbende zijn normale verblijfplaats daadwerkelijk in het douanegebied van de Gemeenschap vestigt.
3. Invoer met vrijstelling is bovendien onderworpen aan de verbintenis van de belanghebbende om zijn normale verblijfplaats in het douanegebied van de Gemeenschap te vestigen binnen een periode die naargelang van de omstandigheden wordt vastgesteld door de bevoegde autoriteiten. Deze kunnen eisen dat aan deze verbintenis een zekerheidstelling wordt verbonden, waarvan zij de vorm en het bedrag vaststellen.